“Op de kaft van het album staat niet eens een foto, maar een waterverfschetsje van een donkere man die gitaar speelt in de hoek van een kamertje en naar zijn eigen schaduw kijkt. De plaat zelf laat een diepe, pakkende stem beluisteren, grauw en begeesterend als was het een geest uit het hiernamaals. De verre planeet die jong, blank Europa en Amerika ontdekten op King of the Delta Blues singers was ouder, dieper, mystieker dan alles wat men tot dan had gehoord, inclusief Muddy Waters, Elvis Presley en Chuck Berry.”
‘Robert Johnson is de man aan wie we allemaal ons bestaan te danken hebben,’ zo luidde later het eerbetoon, opgetekend uit de mond van Led Zeppelinzanger Robert Plant. Maar de strafste uitspraak gaat over Johnsons overrompelende, gelaagde poëzie en staat te lezen in de autobiografie van een van de belangrijkste dichters van de moderne popmuziek, Bob Dylan: ‘Mocht ik Johnsons plaat niet beluisterd hebben, dan zouden honderden van mijn tekstlijnen er nooit geweest zijn, of zou ik me niet vrij of niet rijp genoeg gevoeld hebben om ze te durven schrijven.’
Jaren geleden kocht ik dit werk op een boekenmarkt waar ik zelf een kraampje uitbaatte met mijn boeken die ik zelf uitgaf. Ik las een paar fragmenten, werd enthousiast… en toch belandde het boek ergens achteraan in de boekenkast, grotendeels ongelezen. Tot iemand het een tijdje geleden over dit boek had in een begeesterd gesprek over muziek. Dus vond Johan Op de Beeck zijn weg naar mijn nachtkastje, en daar was hij de afgelopen weken niet weg te branden. Wat een heerlijk werk!
Dit is geen boek voor iedereen die van blues houdt. Dit is een boek voor iedereen die van muziek houdt, en die wil weten hoe het allemaal begon.
‘Blues – seks, moed en tegenspoed’ vertelt het verhaal van het ontstaan van en de evoluties binnen de blues en belicht het leven van de grootste bluesiconen van zowel Amerikaanse als Belgische bodem. Toch is het allesbehalve een muziekencyclopedie. Het is een werk vol intrigerende, goed gebrachte verhalen over markante mensen en hun beklijvende muziek. Van mijn vroegere hometown Boom (waar ik als tiener Roland Van Campenhout en Fried Bourbon, die in het boek aan bod komen, meermaals aan het werk zag) tot de Mississippi Delta, van de obscure vooroorlogse blues tot de latere revivals.
Hij vertelt hoe blanke muzikanten, waaronder Led Zeppelin, Eric Clapton, Bob Dylan en de Rolling Stones, enorm beïnvloed werden door de zwarte grootmeesters, maar we lezen ook over de wreedheden en ongelijkheid waarmee diezelfde zwarte pioniers in de Zuidelijke staten van de VS te maken kregen – en hoe deze ervaringen hen getekend hebben voor het leven. Dat heeft geweldige muziek opgeleverd, maar ook diepgewortelde trauma’s.
Je kan namelijk niet over blues schrijven zonder de sociale context te beschrijven, en dat doet Op de Beeck met verve. Een boek dat, net als de blues zelf, met momenten innig triest maakt, want de biografieën van menig blueslegende zijn doorspekt met zwarte bladzijden.
Dat de schrijver zelf een bluesfanaat is, schemert door in de lyrische manier waarop hij zich over het genre uitlaat. En dat hoort ook zo. Een droge beschrijving volstaat niet om de blues in woorden te vatten. Het is een genre dat het moet hebben van een niet te vangen mystiek die alle akkoorden, toonaarden en speeltechniek overschrijdt, een soort buikgevoel, iets dat raakt aan een lang vergeten oerwaarheid die we niet begrijpen, maar voelen. Soms rauw en ongeslepen, maar altijd puur en waarachtig.
Op de Beeck probeert dit mysterie te doorgronden, na te gaan waarom de blues zo aan ons trekt, ons beklijft en hypnotiseert, waarom we zo gefascineerd zijn door iets waar we de vinger niet op kunnen leggen. Hetzelfde geldt voor mij voor poëzie. Het is dan ook geen toeval dat blues en poëzie zo met elkaar verweven zijn.
Geef een reactie