De eenzame man

Ze komen vooral bij valavond. Ze duiken op in de schemering, samen met de reeën en vossen. Maar waar de dieren rustig over de heide zwerven en om de paar stappen blijven staan om te grazen of rond te kijken, zetten zij rechtstreeks koers naar de Eenzame Man, een massieve rots die zich als een soort schiereiland uit de Atlantische Oceaan verheft, met rondom golven die borrelen, kolken en met veel kabaal op de grillige vingers van het vasteland te pletter slaan.
  John weet niet wat hen naar deze plek lokt. De kustlijn van Cornwall telt talloze rotsformaties en steile kliffen. Waarom dan net deze? Heeft het te maken met de naam, die volgens sommigen terug te voeren is op de Kelten, die deze contreien bevolkten van voor het begin van onze jaartelling?
  Door de jaren heen ontwikkelde John een instinct dat hem waarschuwt wanneer er iemand op komst is. Dan staat hij op de uitkijk achter zijn raam. Hij herkent hen al van ver, aan hun manier van wandelen, die hen onmiskenbaar van recreanten onderscheidt. Ze gaan recht op hun doel af, maar toch langzaam. Alsof iets in hun lichaam of geest nog weerstand biedt. Het kost John dan slechts enkele minuten om zijn schoenen en jas aan te schieten en de natuurlijke, stenen trap te beklimmen die van zijn huisje naar de top van de Eenzame Man voert. Hij wacht tot ze naar de rand lopen en nadert hen rustig maar vastberaden. De timing is cruciaal.
  Ze merken hem doorgaans pas op wanneer hij vlak langs hen staat. Hun aandacht richt zich op de golven. Sommigen twijfelen nog, bij anderen is het besluit even solide als de rots waarop ze het ten uitvoer willen brengen. Ook dat voelt hij feilloos aan. De twijfelaars laten zich makkelijk ompraten. Van zodra John hen aanspreekt, ziet hij hoe schaamte en vertwijfeling het overnemen. De tweede soort is moeilijker te bereiken. Ze lijken ver weg, ook al staat hij maar een paar meter bij hen vandaan. Alsof ze al ergens halfweg tussen het land der levenden en dat van de doden zweven. John kan hen altijd overtuigen om bij de rand weg te stappen. Dan gaat hij langs hen staan en laat hen praten. Want praten doen ze allemaal.
  In de zomer zijn het er meer. Dat heeft hij altijd gek gevonden. Je zou denken dat de donkere maanden mensen somber stemmen, maar voor de Eenzame Man valt de piek tijdens de langste dagen. Zo vaak heeft hij op eindeloze zomeravonden op de rots gestaan, luisterend naar mensen wier gezichten zich in zijn geheugen branden zoals de sigaretten van zijn vader zestig jaar geleden in de huid van zijn bovenarmen. Soms wrijft John over de littekens terwijl hij luistert naar de verhalen die de rots losweekt.

Vandaag, een mistige ochtend eind november, ziet hij vanop zijn vaste plek aan het raam een donkerblauwe Ford Focus naderen over de semiverharde weg. De auto stopt op de zanderige oprit en braakt een jonge vrouw uit. Dat moet Kim Wakefield zijn, een journaliste uit Penzance, die hem vorige week belde met de boodschap dat ze een artikel over hem aan het schrijven is.
  Hemel en aarde had hij bewogen om haar ervan te overtuigen dat vooral niet te doen, maar ze zei dat het stuk er hoe dan ook zou komen, met of zonder zijn medewerking. Ze had al gesproken met enkele mensen die hij had gered – haar woord, niet het zijne. Of hij dan niet liever ook zijn verhaal wilde doen? Hij zei niet ja, maar hij zei ook niet nee, dus sloot ze het gesprek af met de boodschap dat ze op dinsdag zou komen, om elf uur stipt.
  Nu staat ze met een brede glimlach voor hem, een vrouw van hooguit vijfentwintig met kort, rood haar en een hippe coltrui. Ze begroet hem in het Cornisch, waarschijnlijk omdat ze denkt dat hij, ongetwijfeld een stokoude man in haar ogen, dat weet te waarderen. Hij schakelt over op Engels van zodra ze tegenover hem aan tafel zit.
 Na enkele minuten staakt ze haar pogingen om de wat John betreft overbodige smalltalk gaande te houden en haalt een notitieboekje boven. ‘Ik neem het gesprek op, gewoon voor mezelf, om het artikel nadien uit te schrijven.’ Ze legt haar smartphone naast Johns koffiemok. ‘U heeft al heel wat levens gered. Heeft u enig idee hoeveel ongev-’
  ‘Honderdzevenentachtig.’
  Ze kijkt met een ruk op van haar notitieboekje. ‘Dat is het exacte aantal?’
  ‘Ja.’
  ‘Hoe weet u dat zo precies? Schrijft u het ergens op?’
  ‘Ik heb een goed geheugen. En een ontmoeting met iemand die op het punt staat om dit leven te verlaten, vergeet je niet snel.’ Ze blijven allemaal in zijn hoofd hangen, zoals ze – soms tegen wil en dank – in dit leven blijven hangen.
  ‘Zijn er overeenkomsten, een profiel dat je ziet terugkomen?’
  ‘Nee. Ze zijn uniek. Stuk voor stuk. Mannen, vrouwen. Jong, oud. De oudste was vijfentachtig. Een man uit Salisbury, die met de bus helemaal naar hier was gekomen. Ik ontmoet mensen met de meest uiteenlopende achtergronden op de Eenzame Man. Ook hun motieven zijn uniek.’ Zijn gedachten dwalen af naar de zwarte man met wie hij gisterenavond twee uur lang heeft gepraat. Hij vertelde over zijn vrouw, die hem verliet voor een ander. Over zijn ex-schoonvader, die ervoor zorgde dat hij zijn zoontje niet meer kan zien en over zijn baas, die hem ontsloeg omdat hij te vaak afwezig was.
  ‘Er zijn mensen die beweren dat het ook aan de plek ligt. Dat de Eenzame Man suïcidale gedachten in je hoofd plant. Geloof je dat?’
  ‘Dat lijkt me sterk. Het is gewoon een rots.’ Terwijl hij dit zegt, voelt hij een koude rilling langs zijn ruggengraat lopen.
  ‘Ik heb vorige week met Kenny Clarkson gesproken, die hier vijf jaar geleden naartoe kwam. U heeft hem toen omgepraat. Herinnert u zich hem?’
  ‘Tuurlijk.’ Kleine Kenny Clarkson. Nauwelijks zestien. Manische depressie sinds zijn twaalfde. Een blik als van een angstig hert.
  ‘Hij zei dat de rots een soort energie uitstraalt, dat de dood hier aan je trekt. Hij zei ook dat u immuun lijkt voor de kracht van de Eenzame Man.’
  John haalt zijn schouders op. ‘Ik kom er eigenlijk nooit, behalve dan om te praten met mensen die willen… springen.’
  Die informatie lijkt haar oprecht te verbazen. ‘Verder gaat u er nooit naartoe?’
  ‘Ik wandel liever op de heide.’ Hij wijst naar het raam achter hem, waarachter de moorlands zich uitstrekken zo ver het oog reikt. ‘De oceaan zegt me niet zoveel.’
  ‘Maar u kan de zee zien vanuit uw huis.’
  ‘De heide ook.’ 
  Ze knippert een paar keer met haar ogen. Haar wenkbrauwen zijn met zoveel toewijding geëpileerd dat het wel lijkt alsof ze er geen heeft. ‘Waarom doet u dit?’
  John zet zijn mok onnadenkend op tafel, waarbij hij koffie op zijn hand morst. ‘Gatver-’ Hij slikt de rest van de vloek in.
  ‘Ik zie dat u schrikt van mijn vraag. Heeft niemand u dit ooit gevraagd?’
  ‘Nee.’ Hij had zichzelf die vraag ook nog nooit gesteld. ‘Ik doe dit al zeventien jaar.’
  ‘Dat weet ik.’ Ze glimlacht minzaam. ‘Is er iets in uw verleden dat verklaart waarom u zoveel empathie heeft?’
  Een beeld van zijn vader dringt zich op. Hij kijkt op hem neer, zijn broeksriem in de aanslag. John merkt dat zijn handen trillen en legt ze op zijn bovenbenen, verborgen onder het tafelblad. ‘Ik denk niet dat ik over meer empathie beschik dan andere mensen.’
  ‘U praat urenlang met deze mensen. Mensen die u helemaal niet kent. En u weet hen om te praten, geeft hen weer zin om te leven. Dan moet u toch over de nodige empathie beschikken.’
  Hij had het eigenlijk nooit als een gave gezien, dacht dat iedereen dit kon, maar was dat wel zo? ‘Het is meer een kwestie van timing. Je moet er gewoon zijn, op het juiste moment. Aanwezig zijn en luisteren, da’s alles. Er is niets bijzonders aan.’
  De journaliste tikt met haar pen op haar notitieboekje. ‘Gebeurt het weleens dat je iemand niet kan ompraten?’
  John sluit zijn ogen. Een gestalte vormt zich trillend op zijn gesloten oogleden. Een magere vrouw met een blauwe jas, op een frisse ochtend midden mei, twee jaar geleden. Totaal onverwachts was ze daar verschenen, nog voor het echt licht was. Als John niet toevallig – of was het geen toeval? – was opgestaan om naar het toilet te gaan, zou hij haar volledig gemist hebben. Ze stond al gevaarlijk dicht bij de rand toen hij in zijn pyjama op de Eenzame Man arriveerde, keek hem emotieloos aan en wandelde van de rots af met de vanzelfsprekendheid van een doorwinterde pendelaar die van de trein stapt. Ze verdween gewoon in de diepte. Zonder geluid te maken.
  ‘Als ik de kans krijg om met hen te praten, doen ze het niet.’ Zijn stem is nu onvast. ‘Dat is echt het enige dat ze willen, dat iemand naar hen luistert – écht naar hen luistert.’
  ‘U krijgt vast heftige verhalen te horen.’
  ‘Absoluut. Maar ook mooie dingen.’
  Hij opent zijn ogen, ziet haar verbaasd naar hem kijken.
  ‘Mooie dingen?’
  ‘We praten over de meest uiteenlopende dingen op de Eenzame Man. Ik vraag ook altijd wat hen gelukkig maakt.’
  ‘Bent u zelf gelukkig?’
  Nog zo’n vraag die niemand hem ooit stelt. ‘Ik durf niet te zeggen dat ik een gelukkig man ben. Aan de andere kant ben ik zeker niet ongelukkig. Ik zie mezelf eerder als iemand die tevreden is – met wat er ook maar is.’
  De journaliste glimlacht. ‘Dat is een mooie afsluiter.’
  Daar is John niet zo zeker van, maar hij is blij dat hij het gesprek kan afronden. Nog geen vijf minuten later staat hij alleen in het midden van zijn kleine woonkamer. Zijn blik valt op de ronde tafel met de lege koffiemokken. De vier stoelen met rieten zitjes, waarvan drie bijna nooit gebruikt worden. Het grote raam in de woonkamer, dat een panoramisch zicht op de heide biedt, en het kleinere keukenraam waarvan het uitzicht haast volledig door de Eenzame Man wordt gedomineerd, met rechts daarvan een streep water.

Die avond beklimt hij de Eenzame Man. Voor een keer volgt hij niet de stenen trap die vlak langs zijn huisje begint, maar de langere route vanaf de heide. Voor het eerst in al die jaren dat hij hier woont, loopt hij tot aan de rand van het plateau zonder dat daar een potentiële springer staat. De vraag van de journaliste blijft door zijn hoofd echoën, overstemt het krijsen van de meeuwen en het gebeuk van de wind en golven. Waarom doet u dit?
 
Het lijkt absurd om je af te vragen waarom je iets doet dat je al zeventien jaar doet. Of is het nog waanzinniger om jezelf die vraag niet te stellen? 
  John maakt een kommetje van zijn verweerde handen en blaast er zijn warme adem in. Waarom doet hij dit? Een ander zou misschien een antwoord verwachten van de Eenzame Man, maar John weet wel beter. In de zeventien jaar dat hij in zijn cottage tussen de rots en de heide woont, is hij gewend geraakt aan de Eenzame Man zoals hij gewend is aan zijn afstandelijke, grijze kater, die op fluwelen poten door het huis sluipt of vanaf zijn uitkijkpost op de kast naar hem kijkt, schijnbaar onverschillig voor zijn aanwezigheid. Hij gelooft graag dat de Eenzame Man op dezelfde manier aan hem gewend is, maar vrienden zullen ze nooit worden. 

(c) Leen Raats

Geef een reactie

Powered by WordPress.com. door Anders Noren.

Omhoog ↑

%d