De schade beperken – eerste hoofdstukken

1

These weeds have grown where the sun once shown
and I can feel it
this space between us

Deze keer zou ze niet terugkrabbelen. Wil Heerenveen maakte haar rode sportfiets zorgvuldig vast met een dik kettingslot. Alsof iemand het in zijn hoofd zou halen om hier een fiets te stelen.
  Camerabewaking. Wet van 21 maart 2007, waarschuwde een bord aan de ingang van het hypermoderne gebouw. Wil haalde een hand door haar haren en trok de kraag van haar hemd recht. Ze moest dit doen. Voor Elke en voor zichzelf.
  Haar schoenen tikten luid op de steriel ogende tegels van de inkomhal. De onthaalbediende, een man met grijs haar en dunne lippen, keek haar zwijgend aan.
  ‘Goedendag, ik kom voor Elke Jansen.’
  ‘Vrouwenvleugel?’
  ‘Ik neem aan van wel. Het is tenslotte een vrouw.’
  Hij keek haar emotieloos aan. ‘Identiteitskaart?’
   Ze staarde naar de muur terwijl hij op zijn toetsenbord tokkelde.
  ‘U dient uw badge op een goed zichtbare plaats op uw kledij te bevestigen. Uw identiteitskaart kan u na uw bezoek ophalen. Heeft u iets bij om aan de gedetineerde te overhandigen?’
  ‘Neen.’ Had ze iets moeten meenemen voor Elke? Wil speldde de badge op haar houthakkershemd.
  ‘U kan uw tas in de lockers aan de overkant opbergen.’
  Ze wachtte tot de onthaalbediende nog iets zou zeggen, maar hij wendde zich tot iemand die achter haar stond. Het was een grote man met een getaande huidskleur, die haar vanonder zijn borstelige wenkbrauwen met droeve ogen aankeek. Hij had een Tupperware-doos bij. Hij volgde haar blik. ‘Briwat, gebak met amandelen. Mijn vrouw is er gek op. Het zijn de kleine dingen die je het meest mist, hier.’
  ‘Je komt je vrouw bezoeken?’ vroeg Wil toen ze aan de lockers stonden. Het deed haar denken aan de kastjes waarin ze haar jas opborg wanneer ze naar een optreden in de Antwerpse concertzaal Trix ging.
  Hij knikte kort maar vastberaden. ‘Elke dag. Op zaterdag kom ik met de jongens. Die mogen maar één keer per week komen. Dit is geen plek voor kinderen. Maar ze moeten hun moeder toch zien.’ Hij speldde zijn badge op zijn T-shirt. ‘Je gsm mag niet mee binnen,’ zei hij toen Wil haar smartphone in haar achterzak stopte.
  Met enige tegenzin legde ze haar gsm in de locker. 
  Ze hoopte vurig dat de metaaldetector niet zou afgaan. Uiteraard gebeurde dat wel. De cipier wees naar haar navel. Wil volgde zijn blik. Het duurde een paar tellen voor het tot haar doordrong dat hij naar haar riem wees. Ze deed haar riem uit en stapte opnieuw door de metaaldetector. Het verbaasde haar niet eens dat het ding opnieuw afging. De portier wees naar de vloer. Wil hopte op een been om haar rode Dr. Martens uit te doen. Er zat een groot gat in haar rechtersok. Haar kleine teen was gedeeltelijk zichtbaar. Zo te zien was het een tijdje geleden dat ze haar teennagels nog had geknipt.
  ‘Je eerste keer?’ vroeg de man van het amandelgebak toen Wil op de vloer zat om haar schoenen weer aan te doen.
  ‘Valt het zo hard op?’ 
  Hij lachte vreugdeloos. ‘Mijn naam is Farid. Voor wie ben jij hier?’
  ‘Een vriendin. En ik heet Wil.’
  Ze liepen door een lege gang. Betonnen vloer, kale muren met smalle, verticale ramen. Daglicht was hier een schaars gegeven. Wil onderdrukte de neiging om de man te vragen waarom en voor hoe lang zijn vrouw hier zat. In een soort wachtruimte namen ze plaats op een lelijke, gele bank. Er zaten al een paar mensen naar hun schoenen te staren. Wil volgde hun voorbeeld. Een lange, blonde lok viel voor haar ogen. Nijdig veegde ze hem achter haar oor.
  ‘Het went wel,’ zei Farid. 

Een cipier opende een deur. Gedwee liep Wil achter de anderen aan. De bezoekerszaal deed haar denken aan de refter van een middelbare school, maar dan met camera’s aan het plafond. Ze mochten niet kiezen waar ze gingen zitten, maar kregen een tafel toegewezen.
  Op internet had ze foto’s gevonden van de rest van het gebouw. Het was nog geen vijftien jaar oud en ontworpen door een gerenommeerd architectenbureau. Wil had lang naar een foto van een cel gestaard. Een bed met een lelijk, bruin laken. Een bureau met een stoel, een wastafel met een spiegel boven en een kleerkast. Hard neonlicht en een raam dat je slechts gedeeltelijk kon openen. Uiteraard met tralies voor. Het idee dat Elke de komende maanden in zo’n kamer moest doorbrengen, had haar kippenvel bezorgd.

Een tiental vrouwelijke gedetineerden kwam de bezoekerszaal binnen. Elke droeg een spijkerbroek en haar versleten T-shirt van Anthrax, een van haar favoriete metalbands. Wil was erbij geweest toen ze dat T-shirt meer dan tien jaar geleden kocht, in een winkeltje niet ver van de Antwerpse Groenplaats. Elkes zwarte haar oogde vettig en ze leek wat afgevallen, maar verder zag ze er goed uit. Ze bleef even achter de stoel tegenover Wil staan voor ze ging zitten.
  ‘Je ziet er goed uit.’
  Elke staarde naar het tafelblad.
  ‘Je hebt je eigen kleding aan, zie ik.’
  ‘Wat had je dan verwacht? Zo’n oranje pak?’
  ‘Eigenlijk wel. En een ketting met een metalen bal aan je voet.’
  Nu glimlachte Elke ook. ‘Het is hier Guantanamo niet.’
  Aan de tafel links van hen zat Farid tegenover een vrouw met kroezelig, zwart haar. Ze glimlachte naar hem terwijl hij schijnbaar argeloos over koetjes en kalfjes praatte. Zelf zei ze niet veel, maar er viel waarschijnlijk ook niet veel nieuws te melden.
  ‘Hoe gaat het met je?’
  Elke keek haar nog steeds niet aan. ‘Geweldig. Ik heb me nooit beter gevoeld.’ 
  Wil keek naar haar handen. Het was eraan te zien dat de zomer voorbij was: haar knokkels waren rood en vertoonden al kleine kloofjes. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe het is om hier te zitten.’
  ‘Dat kan je inderdaad niet.’
  ‘Moet je je cel met andere vrouwen delen?’
  ‘Nee.’
  ‘Da’s wel goed, dat je een cel voor jezelf hebt. Maar wel eenzaam, neem ik aan.’
  Elke haalde haar schouders op.
  ‘Wat doe je zoal de hele dag?’
  ‘Sporten. En ik help in de wasserij. Ik lees ook veel.’
  Wil kon zich niet herinneren dat ze Elke ooit een boek had zien lezen. ‘Wat lees je dan?’
  ‘Wat er in de boekmobiel zit. Vooral stationsromannetjes en thrillers met een vreselijk voorspelbaar plot. En kookboeken. Vraag me niet waarom ze ons kookboeken geven.’
  ‘Zal ik volgende keer wat boeken voor je meenemen?’
  Nu keek Elke op. Haar groene ogen glansden. ‘Kom je nog terug?’
  Er schemerde iets kwetsbaar door in haar stem. Even had Wil het gevoel dat er een kind tegenover haar zat. Ze slikte een krop door. Het had haar vijf dagen gekost om haar moed bij elkaar te rapen. Twee keer was ze tot aan de gevangenis gereden. Daar was ze blijven staan, haar fiets aan de hand. Ze had het niet gekund. Naar binnen gaan, in de buik van dat kille gebouw, waar mensen de dagen aftellen op kale muren. Elke onder ogen komen.
  ‘Natuurlijk kom ik terug. Zal ik iets lekkers meenemen? Het eten is hier vast vreselijk.’
  ‘Dat valt wel mee.’
  Het werd stil. Wil probeerde om haar blik te peilen, maar Elke wendde haar ogen weer af.
  ‘Het is vast beter dan de macaroni van Liesbeth!’
  Elke reageerde niet. Waarom begon Wil ook over hun kotgenote? Dat was verdomme tien jaar geleden. Liesbeth was een vreselijke kok, maar wanneer ze dronken thuiskwamen, was ze meestal de enige die nog de moed kon opbrengen om iets eetbaars te fabriceren en daar waren ze haar maar al te vaak dankbaar om geweest. Dronken zijn is de beste saus. Wanhopig zocht Wil naar de juiste woorden. Ze keek naar de rode en witte strepen op de vloer. Ze vormden een wirwar, een kluwen. Net als haar gedachten. Al vijftien jaar voerden zij en Elke ellenlange conversaties over de meest absurde onderwerpen. Urenlang konden ze met elkaar praten en filosoferen, in dronken of in nuchtere toestand. Maar vandaag stond er een muur tussen hen in. Wil schoof haar stoel wat verder bij de tafel vandaan. De poten schraapten luid over de vloer. ‘Je moeder zal wel balen dat ze haar handtas in een kastje moet achterlaten. Om van die metaaldetector nog maar te zwijgen.’
  ‘Vast.’
  ‘Heeft ze er niets van gezegd?’
  Elke wreef over haar wang. Een vertrouwd gebaar. ‘Ze is nog niet langs geweest.’
  ‘Oh.’
  ‘Ik hoef haar ook niet te zien.’ 
  ‘En Grace?’
  Er sloop iets donker in Elkes blik. ‘Ik heb twee keer met Grace gebeld, maar ik heb haar gevraagd om niet langs te komen. Dit is geen plek voor haar en ik wil niet dat ze me zo ziet.’
  Het drong met een schok tot Wil door dat zij waarschijnlijk de eerste was die Elke bezocht. ‘Sorry dat ik niet eerder ben langsgekomen.’
  ‘Geeft niet.’
  ‘Het spijt me, Elke. Van alles.’
  Elkes mond vormde een dunne streep. ‘Je mag een paar van mijn geschiedenisboeken meenemen, als je terugkomt.’
  Het viel Wil op dat ze als zei, en niet wanneer. ‘Geschiedenisboeken?’
  ‘In de witte kast in de logeerkamer. Vooral die over het Oude Egypte.’
  ‘Ik wist niet dat je daarin geïnteresseerd was.’
  ‘Natuurlijk wel.’
  Wil had echt geen idee. Ze hadden het nooit over geschiedenis gehad. ‘Ik ga straks naar je huis en breng de boeken morgen mee. En ik zal de brievenbus leegmaken en de planten water geven. Dat kan ik wel een paar keer per week doen.’
  ‘Bedankt.’
  Wil wilde graag gedaan zeggen, maar ze kreeg het niet over haar lippen. Ze had niets gedaan waarvoor Elke haar dankbaar diende te zijn. Integendeel.

Jarenlang had Wil zichzelf wijsgemaakt dat haar vriendschap met Elke onverwoestbaar was, maar de afgelopen maanden was ze tot een onthutsend inzicht gekomen: iedere vriendschap is voorwaardelijk. Natuurlijk maken we onszelf graag wijs dat dat niet zo is. Dat er mensen zijn die van ons houden en dat altijd zullen blijven doen – ondanks onze gebreken, wat we ook doen. Nog hardnekkiger is de illusie dat wij zelf in staat zijn om onvoorwaardelijke liefde te schenken. We willen heel graag geloven dat we perfect evenwichtige superwezens zijn die op een haast boeddhistische manier door het leven gaan, liefde verspreidend als heerlijk geurende bloemblaadjes, die we uitstrooien over iedereen die ons pad kruist. De waarheid is dat je zelfs de sterkste liefde of vriendschap kan breken. Dat er soms dingen gezegd en gedaan worden die blijven nazinderen, die barsten veroorzaken. Barsten die je niet kan herstellen. Soms rest je slechts één ding: de schade zoveel mogelijk beperken.

Aan de lockers kwam ze Farid weer tegen. ‘Het lijkt me een lieve, jouw vrouw.’
  ‘Dat is ze ook. De liefste vrouw die ik ken. Een fantastische moeder ook. Binnen elf maanden komt ze vrij.’ Hij deed een niet zo verdienstelijke poging om opgewekt te klinken.
  Ze liepen naar buiten. ‘Mijn fiets staat hier,’ gebaarde Wil. Ze aarzelde of ze Farid nog een fijne dag zou wensen. Het leek zo misplaatst.
  ‘Veilige thuisrit,’ zei hij.
  ‘Jij ook.’
  Ze keek naar zijn lichtjes gebogen rug tot hij tussen de auto’s verdween.

2

I’m feeling that I’m sober
even though I’m drinking
I can’t get any lower
still I feel I’m sinking

De voortuinen van de Schoolstraat zagen er onberispelijk uit. Wil kon zich niet anders herinneren. Het geluid van grasmaaiers was een van de meest vertrouwde geluiden uit haar jeugd en de manier waarop haar moeder wekelijks elk sprietje onkruid verwijderde, had veel weg van een dwangneurose.
  Het duurde een hele poos voor Magda’s hoofd in de deuropening verscheen. Ze keek Wil verbaasd aan. ‘Wat brengt jou hier?’
  ‘Mag ik even binnenkomen?’
  ‘Natuurlijk,’ zei Magda op een toon die suggereerde dat ze liever had dat Wil niet binnenkwam.
  Ze verdween naar de keuken om thee te zetten. De klok op de schoorsteenmantel tikte hoorbaar. Wil had altijd al een hekel aan die luid tikkende klok gehad.
  Tik.
  Weer een seconde van je leven voorbij.
  Tik.

  ‘Ik heb haar gisteren bezocht.’    Magda schonk thee in met een hand die zichtbaar beefde. ‘Koekje?’
  ‘Nee, dank je.’ Het rommelde in Wils maag. Ze had nog niet veel gegeten vandaag.
  Het werd even stil. Wil keek om zich heen. Ze was al jaren niet meer in deze woonkamer geweest. De kinderfoto van Elke, die altijd op de kast had gestaan, was vervangen door een kinderfoto van Grace. Verder was er niets veranderd.
  ‘Ze zag er goed uit.’
  ‘Echt?’
  ‘Een beetje mager en bleek, dat wel. Maar verder goed.’ Wil schraapte haar keel. ‘Ik denk wel dat ze eenzaam is, daarbinnen.’ 
  Eenzaamheid. Dat was het enige dat Magda en haar dochter met elkaar gemeen hadden, dacht Wil.
  ‘Ze heeft geen celgenoten.’
  ‘Dat is goed. Ik dacht dat ze met meerdere vrouwen een cel zouden delen, zoals je op de tv ziet.’
  ‘Het is niet zoals op tv.’
  ‘Nee, he?’
  ‘Nee.’ Wil slurpte van haar thee, die nog te warm was. Ze staarde naar Magda’s groene blouse. Het leek wel alsof ze altijd pastelkleuren droeg. ‘Elke zei me dat ze niet wil dat Grace op bezoek komt.’
  Magda keek haar geschrokken aan. ‘Wil Grace dat dan?’
  ‘Ik denk het wel.’
  ‘Dat is toch absurd. Een gevangenis is geen plek voor een kind. Ik bel vanavond naar haar vader. Hij mag het niet toelaten.’
  ‘Grace is veertien. Ze is geen kind meer.’
  Magda kneep haar ogen tot spleetjes. Ze had dezelfde groene ogen als haar dochter, maar dan zonder de pretlichtjes. ‘Nog thee?’
  Wil bedankte vriendelijk.

Ze aarzelde op de oprit van het huis langs dat van Elkes moeder. Eigenlijk had ze hier helemaal geen zin in. Niet vandaag. Ze wilde zich net omdraaien, toen de voordeur openging.
  ‘Blijf je daar staan tot Sint-Juttemis? Kom binnen, het is ijskoud.’
  Wil haalde een doos koekjes uit de kast terwijl haar moeder koffiezette. Haar moeder had de gebloemde keukenschort aan die ze bijna altijd droeg als ze thuis was. Ze was dan ook altijd aan het koken, opruimen of kuisen. De radio stond aan, maar zo stil dat je hem nauwelijks hoorde. Dat was iets dat Wil altijd enorm ergerde.
  ‘Zag ik je nu bij Magda buitenkomen?’
  ‘Is dat een nieuwe broodmachine?’ Wil wist dat het een nieuwe broodmachine was. Daar hadden ze het bij haar vorige bezoek al uitvoerig over gehad.
  ‘Wat deed je bij Magda?’
  Wil haalde twee mokken uit de buffetkast in de woonkamer. Voor zichzelf koos ze de koffietas met het opschrift voor de liefste mama. Ze had die mok gekocht toen ze tien was. Ze had haar moeder er nooit uit zien drinken. ‘Haar vertellen dat ik bij Elke op bezoek ben geweest.’
  ‘Waarom?’
  ‘Omdat ze haar nog niet is gaan bezoeken.’
  ‘Dat kan ik me voorstellen.’
  Wil nipte van haar koffie. ‘Zou je mij dan niet bezoeken, als ik in de gevangenis zou zitten?’
  ‘Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om daar ook maar één voet binnen te zetten.’
  Wil stopte snel een koekje in haar mond. Het had geen zin om ruzie te maken over een fictief scenario.
  Gelukkig was het onderwerp alweer afgesloten wat haar moeder betrof. Ze kon urenlang over banale zaken praten, maar danste om heikele onderwerpen heen alsof het brandende vuren waren. ‘Haal je mijn bril even? Die ligt in mijn werkkamer.’
  Wil was er na vijftien jaar nog steeds niet aan gewend dat haar moeder naar haar oude slaapkamer verwees als haar werkkamer. Ze was nog geen maand het huis uit geweest, of haar moeder had de kamer al heringericht.
  Ze vond haar moeders bril op een tafeltje langs de naaimachine. Zo te zien werkte ze aan een nieuwe jurk die ze nooit zou dragen. Op de muren zag je nog de gaatjes van de gekleurde duimspijkers waarmee de puberende Wil haar posters ophing. Boven haar bed hing jarenlang een poster van Soundgarden. Wil wist nog goed hoe ze die band had leren kennen.

Het was eind jaren negentig en het zou nog twee jaar duren voor ze haar ouderlijk huis voorgoed achter zich zou laten. Exact twee jaar, want ze werd die dag zestien, al was er niets dat daarop wees. Geen verjaardagkaartjes, geen cadeaus, geen taart, geen telefoontje uit Rotterdam.
  Het enige geluid aan de ontbijttafel kwam van de koffiezet, die dringend ontkalkt moest worden. Haar moeder kauwde mechanisch op een deels aangebakken tosti. Wil werkte een kom Chocopops naar binnen.
  ‘Ga je na school nog even langs de winkel?’ riep haar moeder voor ze de voordeur achter zich toetrok.
  Haar moeder was niet kwaad op haar. Ze was haar verjaardag gewoon vergeten. Ze had veel aan haar hoofd.
  Dus gaf Wil zichzelf een verjaardagscadeautje: een schoolvrije donderdag. Urenlang liep ze doelloos door de stad, at een ijsje en hing rond in de enige cd-winkel die zo dom was om de cd’s daadwerkelijk in de doosjes te laten zitten. Het was daar dat ze ‘Badmotorfinger’ in een zak van haar kakigroene, oversized jas liet glijden. Soundgarden. Ze had over die band gelezen in OOR, een Nederlands rocktijdschrift dat ze elke maand verslond. Die avond lag ze op haar bed, speelde de cd drie keer na elkaar en besloot dat elke tekst over haar ging.


3

When we fulfilled all expectations
but we lost all of our dreams

Elke pulkte aan de knopjes van haar blouse. Het was een blauw bloesje met sterretjes dat Wil haar vaak zag dragen. Het leek ruimer te vallen. Was ze zoveel afgevallen? Wil bestudeerde het gezicht van haar vriendin. Haar jukbeenderen leken feller op te vallen dan normaal.
  ‘Ik begin stilaan gek te worden.’
  ‘Dat ben je al jaren.’ Wil trommelde met haar handen op het tafelblad, iets wat een van de vrouwelijke cipiers zichtbaar irriteerde. Normaal gezien zou zo’n kwade blik haar enkel maar aanmoedigen, maar er was iets aan deze omgeving dat maakte dat Wils vingers tot stilstand kwamen. 
  ‘Maar nu is het echt raak. Ik praat veel tegen mezelf de laatste tijd.’
  ‘Je bent dan ook vaak alleen. En je bent praatziek.’
  Elke deed alsof ze verontwaardigd was. ‘Moet jij zo nodig zeggen, jij bent ook niet bepaald Willem de zwijger!’
  ‘Willem de wat?’
  ‘Dat was de bijnaam van Willem van Oranje. Jezus, wie van ons is hier de Hollander?’
  ‘Oké, that’s it. Ik breng geen geschiedenisboeken meer voor je mee.’
  Elke wreef over haar wang. ‘Misschien geen slecht idee. Ik begin al in de verleden tijd te spreken als ik tegen mezelf praat. Nu, mezelf versta ik tenminste.’ Elke boog zich over de tafel heen. Daarop zette de cipier die hen al de hele tijd nauwlettend in de gaten hield een stap in hun richting. Elke glimlachte haar even toe voor ze zich weer tot Wil wendde. ‘In mijn celblok zit een vrouw die met zo’n onverstaanbaar Brits accent praat.’
  ‘Blimey!’ zei Wil luid.
  Elke hield haar wijsvinger op haar lippen en rolde haar ogen naar rechts. Wil volgde haar blik. Twee tafels verder zat een mollige, blonde gedetineerde met een kalende man te praten.
  ‘Is ze dat?’
  ‘U-huh. En het schijnt dat ze gisteren iemand bedreigd heeft met een potlood. Dus hou die Britse tongval maar voor je.’
  ‘Shit zeg.’ 
  Elke grijnsde alweer. ‘Weet je nog, die kerel uit Birmingham op Graspop?’
  ‘Die klonk als de zanger van Napalm Death?’
  ‘Maar nog nooit van Napalm Death gehoord had.’
  ‘God ja, die was onverstaanbaar.’
  ‘Maar hij kon met zijn tong in zijn neus peuteren.’
  ‘Een walgelijke, compleet zinloze gave.’
  De cipiers waren al gewend aan de lachsalvo’s die steevast door de bezoekersruimte klonken als Wil er was. Sommige gedetineerden en bezoekers hadden er duidelijk meer moeite mee, en uitten hun ongenoegen met boze blikken. Het deerde hen niet. Nu de vrijlatingsdatum met rasse schreden naderde, werd hun lach ook steeds oprechter, al ontging het Wil niet dat Elke er de laatste tijd vermoeid uitzag. Ze droeg ook steevast haar haren in een staart. Dat deed ze normaal gezien enkel als ze sportte. Ze was te trots op haar wilde, gitzwarte krullen om ze in een staart te binden.
  ‘Het is heerlijk om weer zoveel te kunnen lezen,’ zei Elke toen ze uitgelachen waren. ‘Er zijn boeken bij die ik jaren geleden kocht, maar waarvoor ik nooit de tijd heb kunnen vrijmaken. Weet je dat ik geschiedenis wilde studeren?’
  Dat wist Wil niet.
  ‘Als kind droomde ik ervan om in een museum te werken.’ 
  ‘Een museum?’ Wil kon zich haar vriendin niet in een museum voorstellen.
  ‘Ik kon als kind urenlang in musea rondlopen. Dino’s, ridders, middeleeuwse schilderijen: ik kreeg er maar niet genoeg van. Ik verslond geschiedenisboeken en keek liever naar documentaires dan tekenfilms. Ik heb ooit honderd op honderd gehaald op een examen geschiedenis. En zie me hier nu zitten.’
  ‘Het kan nog steeds. Je hebt je secundaire diploma toch ook voor de middenjury gehaald?’
  Elke rolde met haar ogen. ‘Zie je me al zitten op de achterste rij in de aula, als dertiger tussen de tieners, met een zogenaamd hip kapsel?’
  Ze keken samen naar de Britse vrouw, die in een verhitte discussie verwikkeld was met haar bezoek. Misschien verstond hij haar ook niet.
  Elke wreef over haar wang. ‘Soms zijn dromen niet meer dan dat: dromen.’

Wil reed het jaagpad langs het kanaal op. De zon was al achter de horizon verdwenen en het was opmerkelijk frisser dan daarstraks, toen ze naar de gevangenis fietste. Een groepje eenden had zich in de berm genesteld. Ze bleven roerloos zitten toen Wil voorbijreed. De hemel had een prachtige, donkerblauwe kleur met dunne, rooswitte wolken. Ze dacht terug aan de eindeloze avonden aan de Schelde met Elke toen ze samen opgroeiden in Antwerpen. Zo vaak hadden ze op een bankje aan het water sigaretten gerookt en goedkoop bier uit blik geslurpt. Walgelijk bier, dat ze met gulzige slokken opdronken.

4

I don’t like you

I don’t even like you
you’re too much like me

Elke was slechts drie jaar jonger dan haar. Daar moest Wil zichzelf weleens aan herinneren. Ergens zou ze haar altijd als een kleine zus blijven zien. Ze kende Elke sinds ze op haar zestiende naar België verhuisde. Elke woonde in het huis dat tegen dat van hen aanleunde. Hun moeders werden razendsnel vriendinnen, dus werd van hen hetzelfde verwacht. Elke zag dat helemaal zitten. Ze was net als Wil enig kind, woonde bij haar recent gescheiden moeder en ze leek niet echt vriendinnen te hebben.
  Dus liep Elke haar overal achterna. Wil kon niet buitenkomen, of Elke stond haar op te wachten, in die te grote jas van haar, waardoor ze nog kleiner leek dan ze al was. Wil wist niet wat ze met zo’n kind aan moest. Het was beslist niet goed voor haar imago dat er een kleuter achter haar aan hobbelde. Bovendien zou ze dingen kunnen gaan klikken bij haar moeder.
  Hoewel er weleens grapjes werden gemaakt over haar Nederlandse tongval, maakte Wil razendsnel vrienden. Ze was altijd al een rebel geweest, maar op haar nieuwe school, tussen de brave Vlamingen, viel dat des te harder op. Er ging geen les voorbij of ze zette wel een grote mond op tegen een leerkracht. In haar eerste week slaagde ze er al in om twee nota’s en een strafstudie te verzamelen. Ook haar uiterlijk viel op. Met haar grungepatches en Dr Martens-bottines hoorde ze meteen bij de rockers, die in de minderheid waren. Er waren slechts twee andere meisjes met piercings in hun gezicht en ze was de grootste van de hele school – de jongens meegerekend. Ze had de punten van haar lange, blonde haren rood geverfd. Al na twee weken had ze verkering met Stijn, de meest populaire jongen van de sportrichting.
  En dan had je dat domme kind, dat haar ’s ochtends op de hoek van de straat stond op te wachten en haar achterna liep tot aan de schoolpoort. Wil had Elke eens toegefluisterd dat ze haar hoofd in een wc-pot zou stoppen als ze haar op school aansprak, maar ze leek altijd in haar buurt rond te hangen.
  Op een middag stond Elke haar op te wachten na de turnles. Wil besprak net met twee vriendinnen hoe ze dat weekend stiekem naar een fuif zouden gaan – ze zouden hun ouders wijsmaken dat ze bij elkaar bleven slapen en ’s ochtends de eerste bus naar huis nemen – toen Elke plots op haar toestapte met een blikje cola. ‘Wil je iets drinken, Wil?’ Ze droeg een trui van The Simpsons.
 ‘Is dat niet dat kind dat je altijd achternaloopt?’ sneerde Evy.
  Haar vriendinnen keken haar afwachtend aan. Wil nam het blikje aan, nam een grote teug, liet een luide boer en kapte toen de rest van de inhoud over Elkes hoofd.
  Elke keek haar met grote, vragende ogen aan.
  Wils vriendinnen lachten. Wil lachte met hen mee.

De volgende ochtend stond Elke zoals altijd op de hoek van de straat. Wil meed haar blik en trok haar muts verder over haar oren. Er stond een bijtende wind. In die koude had Elke op haar staan wachten.
  ‘Waarom volg je mij altijd?’
  Elke gooide het uiteinde van haar sjaal over haar schouder. Ze droeg geen handschoenen. Haar vingers waren rood van de kou. ‘Omdat je niet met me wil praten.’
  ‘Dus volg je mij als een hondje. En dat vind je leuk?’
  Elke wreef over haar wang. 
  Wil schudde het hoofd en liep verder. Aan de schoolpoort bleef ze staan. ‘Kijk, het spijt me van gisteren, oké?’
  Elke haalde haar schouders op. ‘Oké.’

Toen Wil tijdens de middagpauze met Stijn stond te kussen achter het strafstudielokaal, hoorde ze iemand schreeuwen. Het was Elke, die op de grond werd geduwd door twee kerels van haar klas. Wil liet Stijn los en liep op de jongens af. Ze greep de grootste van de twee bij de keel. Hij was een kop kleiner maar spartelde verwoed om los te komen. Toen ze hem uiteindelijk losliet, zette hij het op een lopen. Zijn vriend was al verdwenen.
  Elke aarzelde even vooraleer ze Wils uitgestoken hand aannam. Stijn staarde naar hen met grote ogen. Dat was meteen het enige dat hij deed.
  ‘Gaat het?’
  Elke deed een vergeefse poging om het zand van haar broek te vegen. ‘Gaat wel.’
  ‘Waarom deden ze dat?’
  Elke haalde haar schouders op.
  ‘Dat deden ze toch niet zomaar?’
  ‘Waarom kapte jij een blikje cola over me heen?’ Haar stem klonk neutraal. Het was geen verwijt.
   ‘Je mag gerust kwaad op me zijn.’
   ‘Ik ben niet kwaad. Ik begrijp het gewoon niet. Ik deed niets verkeerd.’
  ‘Je deed inderdaad niets verkeerd.’
  De bel ging. Wil negeerde Stijn en liep met grote passen naar haar klasgenoten. Een vriendin vroeg haar wat ze van de nieuwe cd van Mudhoney vond. Wil mompelde wat en keek naar Elke, die twee rijen verderop naar haar stond te kijken. De twee jongens stonden achter haar, lachend en wijzend.

Ze was bijna opgelucht toen Elke haar die avond weer aan de schoolpoort stond op te wachten.
  ‘Ga je aan je moeder vertellen dat die jongens je pesten?’
  Elke keek haar geschrokken aan. ‘Ben je gek?’
  Ze liepen langs de krantenwinkel waar Wil vaak sigaretten kocht. Evy kwam net buiten en keek hen met een vreemde blik aan. Wil versnelde haar pas.
  ‘Jij gaat het haar toch niet vertellen?’ vroeg Elke toen ze hun straat inliepen. 
  ‘Tuurlijk niet.’
  ‘En ook niet aan jouw moeder, want dan komt de mijne het zo te weten.’
  ‘Vertel mij wat.’
  Wil ergerde zich daar kapot aan, dat hun moeders zo roddelden. Ze hoorde haar moeder regelmatig slechte dingen over haar vader zeggen. Elkes moeder ging daar dan heel enthousiast op in. Dat mens kende haar pa niet eens. Niet dat haar vader zo’n heilige was. Hij en Wils moeder maakten voortdurend ruzie. Daarom waren ze van Rotterdam naar Antwerpen verhuisd, was ze van school veranderd en had ze al haar vriendinnen moeten achterlaten. Wanneer Wil kwaad was op haar moeder, dreigde ze dat ze bij haar vader zou gaan wonen. Wanneer haar moeder kwaad was op haar, dreigde ze dat ze Wil naar haar vader zou sturen. Ze wisten beiden dat ze die belofte nooit zouden waarmaken.
  Ze hielden halt voor Wils huis. ‘Bedankt dat je niets tegen je moeder hebt gezegd over die cola.’
  ‘Mijn moeder denkt dat ik populair ben op school.’ Elke schopte tegen een steentje. ‘Ze heeft al genoeg aan haar hoofd. Ik wil niet dat ze zich zorgen om me maakt. En ik wil niet dat ze ruzie maakt met jouw moeder. Het zijn goede vriendinnen.’
  ‘Ja, dat zijn ze.’
  ‘Kunnen wij ook vriendinnen zijn?’ vroeg Elke met een fijn stemmetje.
  ‘Ik ga het uitmaken met Stijn.’
  ‘Die voetballer? Da’s een knappe kerel. Maar wel een beetje dom.’ Elke sloeg een hand voor haar mond. ‘Sorry.’
  ‘Neen, je hebt gelijk. Ik dump hem morgen.’
  ‘Goed voor je.’
  ‘Tot morgen.’
  Elke straalde. ‘Tot morgen!’
 
Sinds die dag liepen ze elke ochtend en avond langs elkaar op. Vaak zagen ze elkaar ook op woensdagnamiddag en in de weekends. Al snel ontdekte Wil dat Elke die leeftijd had waarop ze heel beïnvloedbaar was. Kneedbaar. Dus kneedde Wil haar, naar het slechtst denkbare voorbeeld: zichzelf. Ze leerde haar roken, tongzoenen en liegen. Ze toonde haar hoe ze gaatjes in haar oren kon maken met een veiligheidsspeld, deed haar voor hoe ze make-up stal en gaf haar haar eerste biertje. Wil leerde haar ook muziek kennen. Urenlang luisterden ze op haar kamer naar Soundgarden, Iron Maiden en AC/DC terwijl ze op bed lagen of uit het raam hingen te roken.
  Elke leerde snel. Te snel. De nota’s, strafstudies en huisarresten stapelden zich op. Uiteindelijk overtrof de leerling de leraar. Toen ze op een woensdagavond door de politie werden thuisgebracht omdat ze hadden geprobeerd om een discman te stelen, was de maat vol voor Elkes moeder. Ze vond dat Wil een slechte invloed op haar dochter had. Het betekende het einde van de vriendschap van de moeders en het begin van een lange periode van huisarrest voor beide dochters. Natuurlijk vonden ze manieren om die straf te omzeilen en glipten ze stiekem het huis uit. Ze spraken af in een bosje achter de wijk waar verder niemand kwam. Ze noemden elkaar Romeo en Julia.

5

In a situation now
that I could not repair
I assert myself to sleep
show others that I’ve cared

Ze zou opluchting moeten voelen. Gek genoeg was dat niet zo. Misschien kon ze nog niet geloven dat het eindelijk zover was, zou ze het pas geloven als Elke daadwerkelijk langs haar zat en ze het gaspedaal induwde, weg van het gebouw waar ze zich de afgelopen maanden meermaals per week naartoe had gesleept. Wil sloot haar ogen. De warme, vibrerende stem van Johnny Cash vulde de auto.
 I hear the train a comin’, it’s rollin’ ‘round the bend.
 And I ain’t seen the sunshine since I don’t know when.

  Wil staarde naar de gevel van de gevangenis. Ze bedacht zich dat we mensen vaak reduceren tot het ergste dat ze ooit deden. Alsof enkel onze slechte daden ons definiëren en al het goede verdampt. Mensen kunnen veranderen. Wil had het zo vaak zien gebeuren. Ze had het zelf gemerkt en gevoeld – hoewel de veranderingen vaak zo onopvallend gingen, dat ze het pas nadien merkte, wanneer ze terugkeek op een bepaalde periode en zich met een schok realiseerde dat ze toen een ander mens was.

‘Folsom prison blues, meen je dat nu?’ Elke stelde de hoofdsteun van de autostoel bij.
  Wil voelde haar mondhoeken omhoog krullen. ‘Toepasselijk, toch?’
  ‘Mijn leven is een grap voor jou.’
  Wil was er zeker van dat het als grap bedoeld was, al bleek dat niet uit Elkes toon of gezichtsuitdrukking. Het zou vast nog een tijdje duren voor haar gevangenismasker afviel. Wil volgde een politiecombi de Grote Ring op. Ze keek nog een laatste keer naar het gebouw in haar achteruitkijkspiegel en zag dat Elke hetzelfde deed.
  ‘Wat wil je doen, nu je weer op vrije voeten bent? Coke scoren, een fles whiskey soldaat maken?’
  ‘Grieks.’
  ‘Griekse whiskey?’
  Elke skipte een paar nummers op de cd tot ze aan ‘Jackson’ kwam. Haar lievelingsnummer, wist Wil. Onder andere omstandigheden zou Wil geprotesteerd hebben omdat Elke nummers skipte. Nu nam ze de stem van June Carter voor haar rekening, terwijl Elke de zanglijnen van Johnny Cash zong.
  I’m goin’ to Jackson, and that’s a fact
  Yeah, I’m goin’ to Jackson, ain’t never comin’ back

  Een brede grijns vormde zich op Wils gezicht. Alles kwam weer goed. Dat moest wel.   

Ze aten alsof ze dat al weken niet gedaan hadden. Wil realiseerde zich dat ze de laatste tijd eigenlijk ook niet zoveel gegeten had. De ober flirtte openlijk met Elke, die zichtbaar genoot van de aandacht.
  ‘God, wat heb ik dat gemist de afgelopen maanden,’ fluisterde ze toen hij weg was. 
  ‘Hij zou eens moeten weten waar je gezeten hebt.’

Na het eten reden ze naar de South of Heaven, een gezellig metalcafé in Bilzen met een zaaltje aan, waar ze weleens naar optredens gingen. Elke dronk de ene Jupiler na de andere. Wil hield het bij een biertje en schakelde toen over op water.
  ‘Ik ben gestopt met roken.’
  ‘Echt?’ verbaasde Wil zich. Zelf was ze jaren geleden al gestopt maar ze had Elke nooit weten overtuigen om het zelfs maar te proberen. ‘Dan heeft die gevangenisstraf je toch nog iets positiefs bijgebracht.’
  ‘Ik was ook gestopt met drinken, maar daar begin ik bij deze terug mee.’ 
  Ze lachten en bestelden nog een rondje. Wil zat met zoveel vragen. Of Elke bang was dat ze ontslagen zou worden nu ze een strafblad had. Of het dan niet moeilijk zou zijn om een nieuwe job te vinden. Of Grace weer bij haar kwam wonen. Ze keek naar haar vriendin, slikte haar vragen in en nipte van haar water. 

Wil parkeerde de auto op de verlaten parking. Ze moest bijna lopen om Elke bij te houden, die erop had gestaan om naar het Schulensmeer te rijden.
  Twee dagen eerder was Wil hier nog met de fiets gepasseerd. Toen krioelde het op de dijken van de fietsers en wandelaars die zich tegoed deden aan de voorjaarszon. Nu was de dijk uitgestorven. Een halve maan en een paar dozijn sterren sierden de gitzwarte lucht.
  ‘Laten we zwemmen!’
  Wil huiverde. ‘Ik durf te wedden dat je het geen vijf minuten volhoudt in dat ijskoude water.’
  ‘Wedden van wel?’
  Wil volgde haar de winterdijk af, via een smal paadje dat naar het water leidde. ‘Je hebt niet eens een bikini bij.’
  ‘Hier komt toch geen kat ’s nachts.’ Elke trok haar schoenen uit. Ze had roze sokken aan. ‘Kom op, Willemeen.’ Ze trok haar truitje over haar hoofd en stroopte haar broek naar beneden. Haar blauwe navelpiercing viel zelfs in het donker op.
  ‘Heb je die nog steeds?’
  Elke liet haar bh van haar schouders glijden. ‘Weet je nog, de dag dat ik hem liet zetten?’

Wil herinnerde zich de dag nog. Hoe ze samen spijbelden, naar hun favoriete cd-winkel gingen, rode, geruite broeken kochten bij een punkwinkeltje in de Kammenstraat, meezongen met straatmuzikanten. In een opwelling had Elke een navelpiercing laten zetten. Wil had in die tijd nog een neusring, een wenkbrauwpiercing en drie piercings in haar rechteroor, maar die had ze jaren geleden uitgedaan. Die avond keken ze toe hoe de zon boven de Schelde onderging, met de krijsende meeuwen en toeristen om hen heen. Zo stonden ze daar en keken naar de wereld alsof hij van hen was.

Wil glimlachte. ‘De wereld was van ons die dag.’
  ‘Vandaag is net zo’n dag.’ Elke liep het water in. Wil keek toe hoe ze gillend en lachend door het donkere water waadde. Voor ze het goed en wel besefte, had ze haar kleding ook op de grond gegooid en stond tot aan haar middel in het water. De koude sneed haar de adem af. Ze voelde modder en steentjes onder haar voetzolen. Ze spetterden elkaar nat met hun handen en probeerden elkaar omver te duwen als een stel uitgelaten kinderen. Een luide plons deed hen verstijven.
  ‘Wat was dat?’
  ‘Geen idee. Iets groot.’
  ‘Gatver.’ Wil waadde naar de kant. Elke haastte zich lachend achter haar aan.
  Druipend en rillend stonden ze langs elkaar in het gras. Wils tanden klapperden. ‘En nu?
  Elke wreef over haar armen. Ze had een grote, blauwe plek op haar rechterknie. Iets weerhield Wil ervan om te vragen hoe die daar gekomen was. ‘Nu wachten we tot we droog zijn.’
  ‘Wat een fantastisch plan.’
  Ze keken elkaar aan. Hun lach deed een watervogel opschrikken, die blijkbaar vlakbij in het riet zat. Hij vloog op en wiekte rakelings over het water. Zijn verongelijkte kreet galmde over het meer.

Het was koud in Elkes huis. Wil vervloekte zichzelf dat ze er gisterenavond, toen ze voor de laatste keer Elkes planten water gaf, niet aan gedacht had om de verwarming op te zetten. Terwijl Elke douchte, zette Wil koffie.
  ‘Ik wist niet dat ik nog snoep in huis had.’ Elke haalde een reep chocolade uit de kast, brak een groot stuk af en stak dat in één keer in haar mond. 
  ‘Ik heb gisteren boodschappen gedaan. En ik heb je huis gekuist.’
   ‘Da’s kei lief.’
  ‘Je moet toch eten.’
  De dozen met boeken en kleding die Elke mee had genomen uit haar cel, stonden onuitgepakt in de keuken. Elke leunde met haar rug tegen het aanrecht en keek om zich heen. ‘Ik ben een vreemde in mijn eigen huis.’
  Wil legde een suikerklontje op haar lepeltje en hield het net ver genoeg in de koffie zodat ze kon zien hoe het oploste. Het klontje leek daarbij te verdwijnen, terwijl het net zijn zoete smaak verspreidde. Het waren de onzichtbare dingen die de meeste invloed op ons hadden.
  Elke opende de ijskast, haalde er een pakje kaas uit en legde het terug. ‘Ik krijg Grace niet terug.’
  ‘Wat?’
  ‘Ik heb gisteren met haar vader gebeld. Hij heeft er een advocaat bijgehaald.’
  Wil zette haar tas zo bruusk neer dat de koffie over haar hand gutste. ‘Dat wint hij nooit.’
  ‘Ik ben een crimineel, Wil.’
  Wil veegde haar hand af aan een keukenhanddoek. ‘Je bent geen crimineel.’
  ‘Mijn strafblad zegt van wel.’ Er klonk verslagenheid in haar stem door.
  ‘Het spijt me.’
  ‘Het is niet jouw schuld.’
  ‘Ergens wel.’
  Elke meed haar blik. ‘Ik denk niet dat ik dit huis kan houden. Ze zullen me vast ontslaan en wie wil er in godsnaam een crimineel werk geven?
  ‘We kunnen gaan samenwonen.’
  ‘Kunnen we dat?’
  ‘Dat kunnen we.’
  De maan deed de keuken in een vreemde, witte gloed baden. In dit licht sloten Elke en Wil hun vingers om hun koffiemokken en brachten die haast simultaan naar hun mond.

© Leen Raats

Verder lezen? Bestel mijn boek!

Powered by WordPress.com. door Anders Noren.

Omhoog ↑

%d