Een hoofdstuk uit mijn roman

Dit is een stuk uit mijn roman ‘De schade beperken’, meer bepaald hoofdstuk 7. Waarom hoofdstuk 7? Geen idee, maar geniet ervan!

7

People ask me what is wrong, I don’t see what’s right
can’t get my thoughts together, I’m still asking why
Random days keep passing by, don’t make sense to me
I’ll stop myself from thinking, ‘cause I know where it will lea
d
– Graveyard

Wil probeerde om niet naar het bouwvakkersdecolleté van de man te kijken. ‘Lukt het?’
  Hij kwam moeizaam overeind. ‘Komt in orde.’
  Dat had hij het afgelopen halfuur al drie keer gezegd.
  ‘Ik zou echt durven zweren dat ik hier al eens geweest ben.’
   Hij wachtte ongetwijfeld tot Wil daar op in zou gaan. Dat deed ze niet. Ze ging naar de woonkamer en bladerde gedachteloos door de Aardschok tot de technieker de kamer binnenkwam. ‘Er komt wel wat bij kijken he, zo’n verhuis. Ik ben zelf een half jaar geleden verhuisd.’ Hij keek haar even recht aan. ‘Echtscheiding.’ Hij bestudeerde zijn papieren. ‘Wil… Komt dat van Wilhelmina?’
  ‘Neen.’
  Hij krabde aan zijn voorhoofd met een stuk UTP-kabel. ‘Waarvan komt het dan?’
  ‘Nergens van. Ik heet gewoon Wil.’
  ‘Bij ons is Wil een mannennaam.’
  ‘Weet ik. Ik woon al twintig jaar in Vlaanderen.’
  Hij leek de bitsige toon in haar stem niet op te merken. ‘En je woont hier alleen?’
  ‘Met een vriendin.’
  Hij leek te twijfelen of hij nog iets zou zeggen toen er werd aangebeld. Wil maakte van de gelegenheid gebruik om de man buiten te werken.
 
  Haar moeder keek de technieker na. ‘Even dacht ik dat je eindelijk een man had gevonden.’
  ‘Niet dus.’
  ‘Een mens mag nooit de hoop opgeven.’ Ze had een emmer bij, die ze prompt in Wils handen duwde.
  ‘Vanwaar die emmer?’
  ‘Die is voor jou.’
  ‘Waarom?’
  Haar moeder marcheerde de gang door. In het midden van de woonkamer bleef ze staan. ‘Je kan nooit genoeg emmers hebben.’
  Wil zette de emmer in een hoek van de kamer. Overal stonden dozen. Haar gereedschapskist op tafel kon rekenen op het gezelschap van de restanten van haar haastige ontbijt van die ochtend.
  ‘En, hoe luidt het verdict?’ Ze vroeg het om maar iets te zeggen. Het laatste waar Wil op zat te wachten, was haar moeders mening.
  Ze keek naar het gereedschap, de spullen op de tafel, de kranten op de keukenvloer. ‘Groot. Licht. Rommelig.’
  ‘We zijn gisteren verhuisd.’ Tot haar eigen ergernis was Wil zich aan het verdedigen. Ze ruimde haastig de tafel af, zette haar gereedschapskist op de grond en haalde twee mokken. ‘Koffie?’
  ‘Heb je een vaatdoek?’  
  Wil haalde een vaatdoek, waarmee haar moeder eerst haar stoel en vervolgens de tafel afkuiste. Toen ze de vod op het aanrecht legde, keek ze door het keukenraam de tuin in, waar Elke koffie stond te drinken. ‘En zij woont hier nu ook? Na alles wat er gebeurd is?’
  ‘Daar was ik zelf ook bij betrokken.’
  ‘Maar jij hebt niet in de gevangenis gezeten.’
  ‘Dat had net zo goed wel zo kunnen zijn.’
  Haar moeder keek haar aan met een gelaatsuitdrukking die ze nooit eerder bij haar zag. ‘Je bent geen liefdadigheidsinstelling, Wil. Straks denken de mensen nog dat jullie lesbisch zijn.’
  Wil vond een half pak chocoladewafels dat zij en Elke de voorgaande avond bij de nachtwinkel hadden gehaald bij wijze van avondmaal. Ze zette ze met een brede grijns op tafel. Haar moeder lustte geen chocoladewafeltjes.
  ‘Ben je dat?’
  ‘Wat?’
  ‘Lesbisch. Het zou verklaren waarom je zoveel goede mannen laat schieten.’
  Ze keken beiden op toen Elke de woonkamer binnenkwam. ‘Dat mens van hierlangs sprak me aan. Ze zei dat het gras aan de lange kant is en dat we altijd haar grasmaaier mogen lenen. Waar moeit ze zich – Oh, dag Sonja.’
  Wils moeder en vriendin keken elkaar even aan. Elke mompelde iets over boven dozen uitpakken.
  Toen Elke weg was, legde Wils moeder haar koffielepeltje neer en keek Wil recht aan. ‘Ben je eigenlijk van plan om ooit te trouwen? Ik zie geen reden waarom je dat niet zou doen.’
  Haar moeder was er rotsvast van overtuigd dat alles met een reden gebeurde. Wils vader had haar bedrogen omdat hij een klootzak was. Ze begon telkens weer met roken omdat Wils vader een klootzak was. Junkies waren niet te vertrouwen omdat dokter Phil dat zei en boeddhisten zouden nooit iets bereiken in het leven omdat ze niet in materialisme geloofden. Wil dronk haar koffie zo snel mogelijk leeg en zette haar lege mok demonstratief op tafel. ‘Ik moet verder doen, er is nog veel werk.’
  ‘Dat zie ik.’
  Wil stond op. Haar moeder volgde haar voorbeeld.
  ‘Je belt me maar als je iets nodig hebt.’
  Dat was haar vaste zinnetje wanneer ze afscheid namen. Ze wisten beiden dat Wil haar nooit zou bellen als ze iets nodig had.
  ‘Bedankt voor de emmer!’ riep ze toen haar moeder al aan de auto stond.
  Wil stond nog in de deuropening naar de plek te kijken waar zonet haar moeders auto had gestaan, toen Elke plots langs haar stond. Wil legde haar hoofd op Elkes schouder. ‘Soms zou ik willen dat we lesbisch waren.’
  ‘We zouden een goed koppel zijn,’ zei Elke met een uitgestreken gezicht.  

Wil zette Motörhead op en ging verder met dozen uitpakken. Elke deed een weinig overtuigende poging om te helpen, maar eigenlijk bezorgde ze Wil enkel maar extra werk. Toen ze beneden alles had opgeruimd, bestelde Wil pizza, liet zich in de zetel vallen en keek rond. De woonkamer begon er stilaan uit te zien als iets dat die naam waardig was, maar ze voelde er niet veel bij. Het was niet haar kamer. Nog niet.
  ‘Ik voel het niet.’ Elkes stem leek uit het niets te komen.
  Het verbaasde Wil al lang niet meer dat Elke zei wat zij dacht. ‘Het moet nog een paar dagen wennen. Voor je het weet, noemen we dit onze thuis.’
  ‘Niet het huis, de vrijheid.’ Elke lag dwars in een eenpersoonszetel. Haar benen bungelden over de rand. Ze had gestreepte sokken aan. ‘Ik bedoel, ik wéét dat ik op elk moment die deur uit kan wandelen, maar ik voel het niet. Het lijkt wel alsof ik ergens nog altijd verwacht dat iedere deur op slot is, dat er elk moment een cipier kan opduiken.’
  ‘Dat krijg je als mijn moeder op bezoek komt.’
  ‘Het voelt een beetje alsof ik gebroken ben en gemaakt moet worden. Haal de ducttape.’
  ‘We hebben geen ducttape in huis.’
    Elke hing nu ondersteboven in de zetel en keek Wil aan met haar grote, groene ogen. ‘Iedereen heeft ducttape in huis.’
  ‘Wij niet.’
  ‘Dan gaan we het morgen kopen.’
  ‘Oké. Morgen kopen we ducttape. Nog iets?’
  ‘Paperclips.’
  ‘Waarom paperclips?’
  ‘Daar kan je van alles mee.’
  ‘Zoals?’
  ‘Nooit naar MacGyver gekeken?’
  ‘Neen.’
  ‘Ik ook niet. Maar die zou dus wel weten wat doen met paperclips.’
  Wil stond op. ‘Kijk, ik weet misschien niet wat te doen met een paperclip, maar ik weet wel hoe we deze moeten gebruiken.’ Ze rammelde met haar sleutelbos voor Elkes gezicht. ‘Jij moet er even tussenuit, jongedame.’

Wil herinnerde zich dat er die avond een optreden in Brussel was van een Russische band die zich Siberian Meat Grinder noemde. Ze hadden de groep een paar jaar eerder leren kennen op Groezrock en Wil had verschillende vrienden op Facebook zien schrijven dat ze er naartoe gingen, maar ze was het vergeten in alle verhuisdrukte. Het was nochtans in een van haar favoriete zalen: Magasin 4, een oud magazijn tegenover Tour & Taxis in Brussel, dat twintig jaar geleden was omgebouwd tot een concertzaal met ranzige wc’s en een ruime selectie aan speciale bieren. Er werd al jaren gezegd dat ze de zaal zouden slopen.
  Elke en Wil liepen enthousiast de straat over toen ze zagen dat Lena voor de ingang stond. Ze droeg een kakigroen kleedje en had haar ellenlange dreadlocks opgebonden in een grote dot. De dreads staken alle kanten uit. Elke andere persoon zou er met zo’n kapsel uitzien als een wandelende vogelverschrikker, maar Lena stond het geweldig. Alles stond haar geweldig.
  Wil gaf haar een stomp op de bovenarm. ‘Wat zie je er weer goed uit, verdomme!’
  Ze straalde. ‘Echt he!’
  Ze omhelsden elkaar.
  ‘Trut.’
  ‘Trien.’
  ‘Zijn jullie elkaar weer aan het uitschelden? Je weet dat dat me opwindt.’ Yves’ omhelzingen deden altijd een beetje pijn aan je ruggengraat. Het was dan ook een beer van een kerel.
  Ze praatten wat terwijl Lena haar sigaret oprookte. Toen het voorprogramma begon, volgden ze Yves naar binnen, die en passant pinten bestelde en in hun handen duwde. ‘Op stap met drie vrouwen, ik heb wel geluk vanavond.’
  ‘Keep on dreaming, Cassanova.’
  Het voorprogramma was zo slecht dat ze na twee nummers weer naar buiten gingen. Toen ze langs de toog passeerden, stopte Yves hen een tweede pint in handen. Wil was nog niet eens halverwege haar eerste.
  Lena keek bezorgd naar Elke. ‘Je bent aan de stille kant vanavond. Nog een beetje aan het bekomen van je verblijf in Alcatraz?’
  ‘Gaat wel.’
  ‘Ik vond het zo raar, om je daar te bezoeken.’
  ‘Ben je haar gaan bezoeken?’ vroeg Yves.
  ‘Natuurlijk. Jij niet, dan?’
  Hij staarde naar zijn All Stars-schoenen met legermotief.
  ‘Het maakt niet uit,’ zei Elke snel. ‘Het is niet enkel dat. Weet je, ik ben 31 jaar, ik ben werkloos, heb een strafblad en een dochter die ik niet mag zien. Oh ja, en ik woon bij een vriendin die zich meer en meer als mijn moeder begint te gedragen.’
  Wil wilde daar iets op zeggen, maar Lena was haar voor. ‘Ben jij al 31? Ik dacht dat je 28 was ofzo.’  
  Ze kenden Lena ondertussen vijf jaar. Ze wist alles over hen, behalve de grote, belangrijke dingen. Leeftijden, wat iemand qua werk deed, dat boeide haar gewoon niet. ‘Ik kan echt niet geloven dat je al 31 bent.’
  Elke keek haar weemoedig aan. ‘Ik ook niet. Ik had het er echt moeilijk mee, om dertig te worden.’
  ‘Waarom?’
  ‘Als je achttien bent, denk je dat iemand van dertig oud is. Of toch op z’n minst helemaal volwassen. Op je dertigste zou je je leven voor elkaar moeten hebben.’
  Lena wond een dreadlock om haar vinger. ‘Dat is een illusie. Ze willen gewoon dat je dat denkt. Trouwen, huizen kopen, kinderen baren, veertig jaar lang dezelfde job doen zonder je ooit af te vragen of dit echt is wat je de rest van je leven wilt doen en wat je daarmee bijdraagt aan de wereld. Zo houden ze ons klein, dom en gehoorzaam.’
  Lena stak een nieuwe sigaret op. Wil dronk haar pint leeg en begon aan de volgende. Yves praatte met een kerel die nog groter was dan hijzelf en die de bijnaam De Mammoet had. Niemand leek zijn echte naam te kennen.
  Elke leunde tegen de gevel. ‘Ik weet niet waar ik mee bezig ben.’
  Lena trapte haar sigaret uit. ‘Niemand weet waar hij mee bezig is. Sommige mensen doen gewoon met meer overtuiging alsof.’
  Siberian Meat Grinder begon aan hun set. Yves maande hen aan om naar binnen te gaan. Deze keer was Wil hem voor. Hij nam de pint met een brede grijns aan. Je moest snel zijn als je Yves op bier wilde trakteren.
  Het was een geweldig optreden. Maar telkens ze vanuit haar ooghoeken naar Elke keek, zag Wil dat die in gedachten verzonken was.

Een kerel met drie dreadlocks in zijn nek die Lena kende van toen ze nog in een kraakpand woonde, overtuigde hen om mee te gaan naar een klein zaaltje wat verderop, waar een paar grindcorebands met onuitspreekbare namen optraden. Lena’s vriend deed heel enthousiast over een Tsjechische band die hij kende vanop Obscene Extreme, een Tsjechisch grindcorefestival.
  ‘Ze knorren als varkens!’ riep hij enthousiast terwijl hij hen bier toestopte.
  Ze knorden inderdaad als varkens. En ze droegen gasmaskers en witte pakken. Hun nummers duurden welgeteld een halve minuut, maar ze hadden er veel. Er waren ongeveer veertig mensen in de zaal. De meesten daarvan waren leden van de andere bands.
  ‘Wat een teringherrie!’ gilde Elke boven de muziek uit.
  ‘Echt he?’ riep Lena. Ze straalde.
  Na het optreden stelde Elke voor om nog iets te gaan drinken. Lena’s vriend bedankte. ‘We moeten het vat leegdrinken.’
  ‘Dat getuigt van plichtsbesef.’
  Hij keek Wil onderzoekend aan, leek zich af te vragen of ze het meende en haalde uiteindelijk zijn schouders op.

Ze gingen naar Le Cercueil, een café in een zijstraatje van de Grote Markt dat was ingericht met skeletten, rouwkransen en doodskisten. Door de speakers klonk Marilyn Manson.
  Elke bestelde drie tripels. De barman keek hen verbijsterd aan. ‘Zijn jullie glazen nu weeral leeg?’
  Wil liet een luide boer. ‘Jep.’
  ‘Hoe komt dat?’
  Wil vouwde haar handen in elkaar. ‘De wetten van de zwaartekracht.’
  ‘De wet van Murphy!’ vulde Elke aan.
  ‘De stelling van Pythagoras,’ zei Lena met een uitgestreken gezicht. 
  De barman schudde het hoofd. ‘Ik had maar niets moeten vragen.’
  Wil zwaaide met haar lege glas. ‘Zo is dat. Minder vragen, meer tappen. Dankjewel.’

Ze strompelden de Grote Markt op. Er viel geen spoor te bekennen van de gebruikelijke horden toeristen met dure fototoestellen, smartphones en selfiesticks. Het plein baadde in de warme gloed van de sfeerverlichting waarmee de eeuwenoude gevels in het donker tot hun recht kwamen. Het moest een uur of vier zijn.
  ‘Brussel slaapt.’ Elke zonk door haar benen en ging midden op het plein zitten, in kleermakerszit.
  ‘Een beetje een vreemd moment om aan yoga te doen,’ zei Lena, maar ze ging langs Elke zitten.
  Wil volgde hun voorbeeld. Ze legde haar hand op Elkes arm. ‘Voel je het nu?’
  Elke straalde. ‘Ik voel het.’

(c) Leen Raats

Meer weten over dit boek? Dat kan, en wel hier!

Geef een reactie

Powered by WordPress.com. door Anders Noren.

Omhoog ↑

Ontdek meer van Leen Raats, schrijver.

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder